J.M. Coetzee: Jongensjaren
J.M. Coetzee: Jongensjaren: Scènes uit
de provincie (Zuid-Afrika, 1997): 160 blz: Vertaald door Peter Bergsma
(1997): Uitgeverij Ambo
"Jongensjaren"
is het eerste deel van een autobiografische romantrilogie waarin de
schrijver over zijn jeugd in de provincie in Zuid-Afrika vertelt.
Coetzee vertelt in korte zinnen en uiterst korte alinea's zijn verhaal.
Het boek telt sowieso weinig bladzijden, de meeste schrijvers hebben 2
of 3 maal zo veel tekst nodig voor een zelfde verhaal, A.F.Th van der
Heijden en J.J. Voskuil wel 10 keer zoveel.
John
is een aparte jongen die weinig contact met leeftijdgenootjes heeft,
maar graag leest, fietst of cricket speelt. Hij vertelt over zijn
ervaringen op school, bij de boerderij, bij de scouting, alles met zeer
weinig woorden. Ik ben erg onder de indruk van "Jongensjaren". Om een
idee van de stijl van het boek te geven zoals gebruikelijk weer een
aantal citaten. De meeste van de citaten zijn de complete alinea.
Citaten:
-
Ze wonen in een nieuwbouwwijk aan de rand van de stad Worcester, tussen
de spoorlijn en het Nasionale Pad. De straten van de wijk hebben
bomennamen, maar nog geen bomen. Hun adres is Populierlaan 12. Alle
huizen in de wijk zijn nieuw en identiek. Ze staan op grote percelen
rode klei waar niets wil groeien, gescheiden door hekken van ijzerdraad.
In elke achtertuin bevindt zich een vierkant gebouwtje, bestaande uit
een kamer en een wc. Hoewel ze geen bediende hebben, noemen ze deze "de
bediendenkamer" en de "bedienden-wc". Ze gebruiken de bediendekamer om
dingen in op te bergen: kranten, lege flessen, een kapotte stoel, een
oude kokosmatras.
- Hij komt uit een abnormale en schandelijke familie, waarin niet alleen geen kinderen worden geslagen maar oudere mensen met hun voornaam worden aangesproken en niemand naar de kerk gaat en er elke dag schoenen worden gedragen.
-
Eenmaal, tijdens hun eerste maanden in Worcester, was er een jongen
door de open voordeur komen slenteren en had hem aangetroffen terwijl
hij op zijn rug onder een stoel lag. "Wat doe je daar?" had hij
gevraagd. "Nadenken," had hij geantwoord zonder erbij na te denken: "ik
denk graag na." Het duurde niet lang of zijn hele klas wist het: de
nieuwe jongen was vreemd, hij was niet normaal. Die vergissing heeft hem
geleerd dat hij voorzichtiger moet zijn.
-
In haar boze buien geeft ze af op iedere vorm van boekenkennis.
Kinderen moesten naar de ambachtsschool worden gestuurd, zegt ze, en
daarna aan het werk gezet. Studeren is maar onzin. Leren voor
meubelmaker of timmerman, met hout leren werken, dat is het beste.
-
De familie, geleid door zijn grootmoeder, is niet blind voor het geheim
van Populierlaan 12, namelijk dat het oudste kind op de eerste plaats
komt in het huishouden, het tweede kind op de tweede en de man, de
echtgenoot, de vader op de laatste.
- Afrikaners durven geen jij te zeggen tegen iemand die ouder is dan zijzelf. Hij drijft de spot met het taalgebruik van zijn vader: "Mammie moet 'n kombers oor Mammie se knieë trek anders word Mammie koud." Hij is maar blij dat hij niet Afrikaans is en het hem bespaard blijft zo te moeten praten, als een gegeselde slaaf.
- In plaats van vrienden hebben ze familie. Zijn familieleden van moederskant zijn de enigen die hem min of meer accepteren zoals hij is. Ze accepteren hem - ongemanierd, onaangepast, excentriek - niet alleen omdat ze zonder hem te accepteren niet op bezoek kunnen komen, maar ook omdat zij door hun opvoeding net zo schuw en ongemanierd zijn.
-
Maar Ros en Freek interesseren hem pas echt. Hij is vreselijk benieuwd
hoe hun leven eruitziet. Dragen ze een hemd en een onderbroek zoals
blanken? Hebben ze allebei een bed? Slapen ze naakt of in hun werkkleren
of hebben ze een pyjama? Nuttigen ze echte maaltijden, op een stoel aan
een tafel met mes en vork?
-
Hij ziet niet in hoe poëzie in het leven van zijn vader past; hij
vermoedt dat deze maar doet alsof. Als zijn moeder vertelt dat ze om aan
de spot van haar zusters te ontkomen met haar boek moest wegkruipen op
zolder, gelooft hij haar. Maar hij kan zich onmogelijk voorstellen dat
zijn vader als jongen gedichten las, hij die nu alleen maar de krant
leest.
-
Hij begrijpt niet waarom zoveel mensen om hem heen een hekel aan
Engeland hebben. Engeland is Duinkerken en de Slag om Engeland. Engeland
doet zijn plicht en aanvaardt rustig, zonder drukte zijn lot. Engeland
is de jongen tijdens de Zeeslag bij Jutland die bij zijn kanons bleef
terwijl het dek onder hem brandde. Engeland is sir Lancelot du Lac en
Richard Leeuwenhart en Robin Hood met zijn handboog van taxushout en
zijn groene lakense pak. Wat kunnen de Afrikaners daartegenover stellen?
Dirkie Uys, die zijn paard doodjakkerde. Piet Retief, die voor gek werd
gezet door Dingaan. En dan de Voortrekkers die wraak namen door
duizenden Zoeloes dood te schieten die geen geweren hadden, en daar nog
trots op waren ook.
- Hij is voortdurend ziedend van woede. Die man,
noemt hij zijn vader als hij tegen zijn moeder spreekt, te zeer van
haat vervuld om hem een naam te geven: waarom moeten we iets met die man te maken hebben? Waarom laat je die man niet naar de gevangenis gaan?
Reacties
Een reactie posten