Homeros: Odysseia

Homeros: Odysseia (Griekenland, ongeveer 800 voor Christus): 398 blz: Vertaald door Imme Dros (1991): Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep

De "Odysseia" is samen met de "Ilias" (ook van Homeros), het oudste boek uit de Europese letterkunde. Het is niet alleen het oudste boek, maar het is ook nog eens prachtig geschreven.
  Voor iedereen die op school de Klassieke talen heeft gehad zal het verhaal min of meer bekend zijn. Na een oorlog om Troje die 10 jaar duurde wisten de Grieken dankzij een list van Odysseus (inderdaad het Paard van Troje) die oorlog te winnen en Troje te verwoesten. De andere helden zijn allang gesneuveld of weer thuisgekomen, maar alleen Odysseus zwerft nog steeds rond, ziek van verlangen naar zijn thuisland en vooral naar zijn vrouw Penelopeia en zijn zoon Telemachos die hij als zuigeling achterliet.
  De "Odysseia" vertelt over de avonturen van Odysseus , de man van de duizend listen en van zijn achtergebleven vrouw en zoon, die een troep trouwlustige vrijers moeten onderhouden. Sommigen van de verhalen zijn echte klassiekers geworden, zoals het verhaal van de cycloop die door Odysseus van zijn ene oog wordt beroofd, de Sirenen die met hun mooie gezang vele schipbreuken veroorzaken en het monster Scylla en de rots Charybdes.
  De vertaling van Imme Dros is prachtig. In het boek komen een aantal zinsneden meermalen voor. Enkele van de meest in het oog springende zijn:
- Telemachos die bijzonder diep nadacht
- Athene met de zeegroene ogen
- Poseidon, de aardschokker
- De rozenvingerige Eoos
- Menelaos van de vervaarlijke strijdkreet 
 Inmiddels heb ik, dankzij een vriend, begrepen dat deze zinsneden epitheta ornans heten en ook dat Menelaos van de vervaarlijke strijdkreet spottend was bedoeld, hij was helemaal niet zo dapper. Het is ongelooflijk dat een van de eerste boeken ooit geschreven nog steeds zo veel mensen weet te boeien.  
 
Citaten:
Het begin van de Odysseia:
- Zing de verhalen ook voor ons, Muze, dochter van Zeus en begin maar ergens ...
Alle andere helden die aan het gapende graf van oorlog en zee ontkomen waren, zaten al thuis, maar hij werd, ziek van verlangen naar zijn vrouw en zijn thuiskomst, tegengehouden in de gewelfde grotten van een machtige nimf: Kalypso, de stralende van de godinnen. die ernaar hunkerde dat hij haar echtgenoot zou worden.
 
Over Penelopeia, de verstandige vrouw van Odysseus:
- Drie jaar, nee bijna vier nu al, speelt ze met de harten van de Achaiers, ze houdt ons met ijdele hoop aan het lijntje. Want ze stuurt wel veelbelovende boodschappen rond aan elke vrijer afzonderlijk, maar ze meent er niets van. Hier is een van de listige plannetjes die zij uitdacht: zij liet een heel groot weefgetouw in haar kamer plaatsen voor een omvangrijk en ragfijn weefsel en zei tot de vrijers: "Jeugdige vorsten die mij vrijen, Odysseus is dood, maar wacht met mijn huwelijk, ondanks uw ongeduld, totdat het weefsel af is, anders heb ik mijn draden voor niets zitten spinnen. Dit wordt de lijkwade voor de Heros Laërtes voor de dag dat het treurige lot van de bittere dood hem zal vellen. Laat geen Achaiische vrouw uit het volk mij kunnen verwijten dat een man die zo welgesteld was, naakt wordt begraven."
 
Over Telemachos, de zoon van Odysseus:
- ... hij is, precies zoals u al zei, de zoon van Odysseus. Maar hij denkt bijzonder goed na, het staat hem tegen om als hij ergens komt er meteen maar op los te zwetsen.
 
Odysseus, die is aangespoeld op het land van de Faiaken:
- En terwijl hij dat zei, dook de grote held Odysseus uit de bosjes vandaan en brak met zijn krachtige hand een volle tak af om zijn schaamte mee te bedekken. Daar kwam hij aan, vertrouwend op eigen kracht als een bergleeuw die door regen en wind gaat - diep in zijn kop gloeien felle, vurige ogen als hij koeien of schapen besluipt of achter een hert jaagt in de vlakte, zijn maag dwingt hem zelfs om kuddes aan te vallen binnen vergrendelde stallen - zo ongeveer kwam Odysseus aflopen op die meisjes met hun keurige kapsels, spiernaakt, noodgedwongen.
 
- Kom, laat mij nu even eten, hoe treurig ik ook gestemd ben, want er is niets zo hondsbrutaal als een knagende maag die aandacht afdwingt, al is men moe of diep ellendig.

- Met een onheilspellende blik zei de slimme Odysseus: "Gastheer, dat had u niet moeten zeggen. U lijkt wel waanzinnig. Maar de Goden geven niet iedereen álle charmes, schoonheid gaat niet altijd samen met redenaarskunst en inzicht. Soms ziet een man er miezerig uit, maar een God geeft schoonheid  aan zijn taal, zodat mensen hem bijna mooi gaan vinden, als ze naar hem kijken terwijl hij spreekt, zo vloeiend, zo ontwapenend vanzelfsprekend en welluidend. Daardoor blinkt hij uit boven alle andere sprekers en op straat wordt hij nagekeken alsof hij een God was. Soms daarentegen kan een man zo mooi als een God zijn, maar zijn taal mist elke bekoring. U ziet er mooi uit, ja, een God zou dat uiterlijk niet verder kunnen verfraaien, maar waar zit uw verstand! ..."

Over de Kykloop:
- ... En daar had hij niet van terug, het hardvochtige monster, maar hij sprong op, hij strekte zijn handen uit naar mijn vrienden, pakte er twee in één greep en sloeg ze als jonge hondjes met hun hoofd op de rotsvloer - de hersens liepen eruit en maakten de grond nat - en sneed hen aan stukken om op te eten. Als een bergleeuw zat hij te schrokken en niets liet hij over, ingewand, vlees, het merg in de botten, alles ging schoon op.

De Kykloop vraagt aan Odysseus zijn naam:
- "Toe geef me nog een beetje en zeg me meteen je naam, dan geef ik jou een gastgeschenk dat jij graag wilt hebben. ..."

Odysseus antwoordt:
- "O ja, Kykloop. u vroeg mijn vermaarde naam nog. Ik zeg hem, want dan kunt u mij het beloofde gastgeschenk geven. Niemand. Mijn naam is Niemand. Want zo noemen mijn moeder en mijn vader me en zo wordt ik genoemd door mijn vrienden," zei ik en meedogenloos gaf hij mij te kennen: "Niemand zal ik als laatste opeten na zijn vrienden, eerst eet ik alle anderen op, dat zal je geschenk zijn," ...

Odysseus ontmoet in de onderwereld Achilleus:
- "Ga me de dood alsjeblieft niet vergulden, grote Odysseus! Ik was nog liever dagloner bij een straatarme schooier daar op aarde dan de koning van alle doden in Haides."
 
Wie de Sirenen hoort, wordt door hen betovert met hun heldere stemmen. Odysseus krijgt het volgende advies:
- Stop, als je daar voorbij vaart, de oren van je vrienden dicht met goed geknede was, zodat zij niets horen. Wanneer jij erop staat om te luisteren, dan moeten zij je rechtop tegen de voet van de mast met strakke touwen vastbinden in het snelle schip aan handen en voeten. Zo kun je van de zang van de twee Sirenen genieten. Als je je vrienden smeekt, beveelt zelfs om je boeien los te maken, dan moeten ze nog meer touwen gebruiken.
 
- En de wijn stijgt me vast naar mijn hoofd, dat ik het durf, want dat krijg je wel van de wijn, de verstandigste man gaat zingen, lachen om niets, in het rond hossen of hij wordt loslippig, en hij zegt iets dat hij beter voor zich kon houden.
 
De zeer oude jachthond Argos herkent zijn baas:
- Toen ze zo stonden te praten, tilde een hond, die daar lag, zijn kop op en spitste zijn oren. Het was Argos, dezelfde hond die Odysseus vanaf de geboorte zelf getraind had, maar waar hij niets aan gehad had, omdat hij weg moest naar Troje. Er was een tijd dat Argos op jacht ging met jeugdige jagers, altijd achter de herten en hazen en berggeiten aan, maar nu bleef hij buiten de poort, zijn baas was immers niet thuis en hij lag totaal verwaarloosd op een van de grote hopen mest van koeien en muildieren, die voor het huis bleven liggen tot de slaven van Odysseus de gier kwamen halen om er de grote akkers mee te bemesten. Daar lag Argos overdekt met bijtende hondevlooien. Ondanks alles wist hij dat zijn baas er was, hij kwispelde met zijn staart, hij legde zijn oren plat, maar had geen kracht meer om naar Odysseus toe te kruipen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De laatste keer

Ghibli

Opdracht