Charles Darwin: Over het ontstaan van soorten

Charles Darwin: Over het ontstaan van soorten (Groot Brittannië, 1959): 490 blz: Vertaald door Ludo Hellemans (2000): Uitgeverij Nieuwezijds
 
"Over het ontstaan der soorten" van Charles Darwin is ongetwijfeld één van de belangrijkste boeken die ooit verschenen zijn. De laatste Nederlandse vertaling van dit meesterwerk dateerde al uit 1883! en het werd dus hoog tijd voor een nieuwe vertaling. 
 Deze vertaling van de eerste druk door Ludo Hellema verscheen in 2000. In 2001 verscheen de vertaling door Ruud Rook van de zesde en laatste editie uit 1872. Ik had de vertaling van Ludo Hellema al eerder gelezen en omdat die mij prima was bevallen heb ik deze herlezen. In 2009 verscheen  een zeer mooie geïllustreerde editie van "Het ontstaan van soorten" onder redactie van David Quammen, die passende illustraties bij de tekst heeft gezocht en belangrijke fragmenten uit andere boeken van Darwin heeft toegevoegd. Voor dat boek is de vertaling van Ruud Rook gebruikt.
 Voordat Darwin zijn boek publiceerde ging men ervan uit dat God de wereld en de soorten daarin had geschapen en dat de soorten min of meer onveranderlijk waren. Door zijn reis met de Beagle en het veldwerk dat hij met name in Zuid-Amerika deed, kreeg Darwin de ingeving dat er een simpelere verklaring was. Twintig jaar lang zat Darwin te broeden op zijn theorie en pas nadat hij een brief van Alfred Russell Wallace had ontvangen, die soortgelijke ideeën had, besloot hij om zijn theorie te publiceren.
 In het kort komt de evolutietheorie van Darwin erop neer dat de ene soort uit de andere ontstaat door toevallige variatie in combinatie met natuurlijke selectie. Die exemplaren van een soort die het meest geschikt zijn, zullen in de strijd om het bestaan de meeste nakomelingen voortbrengen en zo zullen gunstige variaties steeds talrijker worden.  
 Darwin heeft voor "Over het ontstaan van soorten" duizenden feiten verzameld en werkt zijn betoog systematisch uit. Hij begint met gedomesticeerde soorten en erop te wijzen dat de variaties daarin veel groter zijn dan bij dezelfde soorten die in het wild leven. Hij laat ook zien dat soorten, variëteiten en individuele verschillen niet zo afgebakend zijn als men voorheen dacht. 
 De vertaling van Ludo Hellema leest prettig, maar ik vond het lezen van "Over het ontstaan van soorten" toch een flinke kluif. Ik zou dit boek aan andere lezers alleen willen aanraden als ze een meer dan gemiddelde belangstelling voor biologie en de evolutietheorie hebben. De vertaling van Ruud Rook heb ik niet gelezen, dus ik kan beide edities niet met elkaar vergelijken.
 
Citaten: 
- Wanneer wij kijken naar individuen van een bepaalde variëteit of sub-variëteit van onze van oudsher gecultiveerde planten of dieren, dan is een van de eerste bijzonderheden die ons opvallen, dat zij over het algemeen veel sterker van elkaar verschillen dan individuen van om het even welke soort of variëteit in de vrije natuur.

- ... ik stel bijvoorbeeld vast dat bij de gedomesticeerde eend, in verhouding tot het volledige skelet, de beenderen van de vleugels minder wegen en de beenderen van de poten meer, dan dezelfde beenderen bij de wilde eend; en ik veronderstel dat deze verandering rustig mag worden toegeschreven aan het feit dat de gedomesticeerde eend veel minder vliegt en veel meer loopt dan haar wilde bloedverwanten. 

- Het is een feit dat voor ons van ondergeschikt belang is, dat karakteristieken van de mannetjes van onze gedomesticeerde rassen vaak ofwel exclusief, of in veel sterkere mate, aan mannetjes worden doorgegeven.

- Een van de meest opvallende aspecten van onze gedomesticeerde rassen is dat wij bij hen aanpassingen zien, niet in het voordeel van dier of plant, maar aan het gebruik door en de smaak van de mens.

- Wij kunnen, dunkt mij, het zo vaak abnormale karakter van onze gedomesticeerde rassen beter begrijpen, en eveneens het feit dat hun verschillen zo groot zijn in uitwendige kenmerken en zo relatief klein in de inwendige delen of organen. De mens is nauwelijks, of alleen met de grootste moeite, in staat te selecteren op afwijkingen in de structuur tenzij ze uitwendig zichtbaar zijn; en inderdaad bekommert hij zich meestal niet om wat er inwendig is.

- Uit deze opmerkingen zal duidelijk zijn dat de term soort in mijn ogen op willekeurige wijze en gemakshalve wordt gebruikt voor een groep individuen die sterk op elkaar lijken, en dat deze zich niet essentieel onderscheidt van de term variëteit, die wordt gebruikt voor minder verschillende en meer fluctuerende vormen. De term variëteit op zijn beurt wordt, vergeleken met gewone individuele verschillen, ook willekeurig toegepast, en zoals het uitkomt.

- Dank zij deze strijd om het bestaan zal iedere variatie, hoe klein ze ook is en wat de oorzaak ervan ook moge zijn, mits zij enigermate voordelig is voor een individu van een willekeurige soort in zijn ontzaglijk complexe relaties met andere organische wezens en met de uitwendige natuur, bijdragen aan het behoud van dat individu, en zal deze over het algemeen ook worden overgeërfd door zijn nageslacht. Het nageslacht zal dus ook betere overlevingskansen hebben, want van de talrijke individuen van elke soort die met regelmaat worden geboren, kan maar een klein aantal overleven. Ik heb dit principe, waardoor iedere geringe variatie, mits nuttig, bewaard blijft, Natuurlijke Selectie genoemd, om het verband aan te geven met het menselijke selectievermogen.

- Daarom, aangezien er meer individuen worden geproduceerd dan er mogelijkerwijze kunnen overleven, moet er in elk individueel geval een strijd om het bestaan worden gevoerd, ofwel van een individu tegen een ander van dezelfde soort, of tegen individuen van andere soorten, of tegen de fysische levensomstandigheden. Dit is de leer van Malthus in zijn volle betekenis toegepast op het gehele dieren- en plantenrijk.

- Terwijl [na de ijstijd] de warmte terugkeerde, zouden de arctische vormen zich noordwaarts terugtrekken, op hun terugtocht direct gevolgd door de producties van de meer gematigde streken. En terwijl de sneeuw aan de voet van de bergen smolt, zouden de arctische vormen bezit nemen van de blootgelegde en ontdooide grond, steeds maar hoger en hoger klimmend naarmate de warmte toenam, terwijl hun broeders hun reis naar het noorden bleven vervolgen. Vandaar dat, toen de warmte volledig was teruggekeerd, dezelfde arctische soorten, die eens bij elkaar op de lage landen van de Oude en Nieuwe Werelden hadden geleefd, geïsoleerd moeten zijn achtergelaten op ver van elkaar afgelegen bergtoppen (na in alle lagere streken te zijn uitgeroeid) en in de arctische streken van beide halfronden.

- De affiniteit tussen de flora van de zuidwesthoek van Australië en van de Kaap de Goede Hoop, die, verzekert mij Dr. Hooker, weliswaar zwak is maar werkelijk bestaat, is een veel opmerkelijker feit en is tot op heden onverklaarbaar; maar deze affiniteit beperkt zich tot planten en zal, daar twijfel ik niet aan, op zekere dag worden verklaard.

- Daarom zou ik vanuit analogie kunnen afleiden dat waarschijnlijk alle organische wezens die ooit op deze aarde hebben geleefd, afstammen van één bepaalde primordiale vorm, waarin voor het eerst leven was geblazen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De laatste keer

Ghibli

Opdracht